Het bloed
1. Hoe loopt het bloed in de kleine bloedsomloop?
2. Plaats de kenmerken van aders en slagaders op de juiste plaats.
Kies uit: Het bloed stroomt van het hart weg, Deze klopt niet, Het bloed stroomt naar het hart toe, Bij iedere hartslag zet hij even uit, Liggen aan het huidoppervlak, Liggen dieper in het lichaam, De bloeddruk is hoog, de bloeddruk is laag, Bij verwonding spuit het bloed eruit, Bij verwonding stroomt het bloed eruit, De wand is dun, De wand is dik, Het bloed stroomt langzaam, Het bloed stroomt snel, Ze hebben kleppen, ze hebben geen kleppen, navelstrengader is zuurstofarm, navelstrengader is zuurstofrijk, bloed is zuurstofrijk (behalve in kleine bloedsomloop), het bloed is zuurstofarm (behalve in kleine bloedsomloop), aan de long zuurstofrijk, aan de long zuurstofarm
3. Benoem onderstaande delen:

