Het bloed
4. Hartziekten
4.1 Hartritmestoornis
Het hartritme wordt geregeld door een prikkelgeleidingssysteem. Dit is een netwerk van speciale cellen in de hartspier. Het systeem is te vergelijken met een reeks dominostenen. De cellen geven elkaar een elektrische prikkel door. Bij een hartritmestoornis is er iets mis met de vorming van de elektrische prikkel of met de geleiding van die prikkel. Een hart dat te snel klopt, te langzaam klopt, onregelmatig klop of wanneer de boezems en kamers niet goed samen werken zijn verschillende afwijkingen.
Enkele oorzaken van hartritmestoornissen zijn een hoge leeftijd, een operatie aan het hart, een aangeboren hartafwijking etc.
Er zijn ook klachten aan verbonden. Soms zijn ze duidelijk, bijvoorbeeld wanneer het hart op hol slaat. Maar ze kunnen ook minder duidelijk zijn. Een paar voorbeelden hiervan zijn: een pijnlijk of drukkend gevoel op de borst, overmatig transpireren, een onprettig, angstig of benauwd gevoel, …
Een hartritmestoornis kan op verschillende manieren onderzocht worden. Bijvoorbeeld door een hartfilmpje of ECG. Dit is een van de eerste onderzoeken die iemand krijgt bij klachten in de borstreek. Een ECG maakt een grafiek van de elektrische activiteit van het hart. Er kan ook een inspanningsonderzoek gedaan worden, dit wordt gedaan met een fietstest. Bij deze test is te zien of de kransslagaders van het hart voldoende zuurstof krijgt tijdens de inspanning. Het beoordeelt hoe de doorbloeding van de hartspier tijdens een inspanning is. Want in rust zijn afwijkingen in het ECG niet altijd te zien. Een hartritmestoornis kan ook thuis onderzocht worden door een eventrecorder. Dit is een klein apparaatje dat het hartritme gedurende 1 à 3 weken vastlegt tijdens de dagelijkse bezigheden.
Tegen hartritmestoornissen kan men behandelt worden. Dit hangt af van de leeftijd, de plaats waar de stoornis ontstaat, de oorzaak en de ernst van de stoornis. De bekendste is de pacemaker. Dit is een apparaatje dat ervoor zorgt dat het hart in het juiste ritme blijft pompen. Mits een pacemaker niet gaat kan men ook kiezen voor cardioversie. Hierbij wordt een te snel hartritme omgezet in een normaal ritme. Dit kan via een elektrische schok of via medicatie. Deze behandeling is voor patiënten die last hebben van boezemfibrilleren(onregelmatige, te hoge hartslag) en boezemflutter (boezem van het hart trekt zeer snel samen). De gemakkelijkste behandeling zijn medicijnen. Er bestaan verschillende soorten medicijnen voor verschillende soorten hartritmestoornissen. Indien er bijwerkingen zijn moet je contact opnemen met de arts, je mag ook nooit zelf met medicijnen stoppen.
4.2 Hoog cholesterol
Zonder cholesterol kunnen we niet leven, maar een hoog cholesterolgehalte is een risicofactor. een lager cholesterolgehalte vermindert de kans op hart- en vaatziekten. Cholesterol is een op vet lijkende stof, die voorkomt in onze celmembranen, een bestanddeel is van gal en van vitamine D. verder ook van een aantal hormonen, zoals de geslachtshormonen.
Er zijn 2 soorten cholesterol . De LDL dit is de “slechte” chelesterol. Deze wordt afgevoerd van de lever naar onze vet- en spierweefsels, waar het zich vasthecht. Roken zou deze doen toenemen. Een verhoogde LDL-concetratie verhoogt het risico op hart- en vaatziekten. En de HDL is de “goede” cholesterol. Deze wordt afgevoerd vanuit de spiercellen naar de lever en kan via de gal en de ontlasting worden uitgescheiden. Meervoudig onverzadigde vetzuren hebben een gunstige invloed.
4.3 Angina pectoris
Angina pectoris (hartkramp) is een pijnlijk gevoel op de borst, dat in eerste instantie ontstaat bij inspanning of hevige emoties. Het hart krijgt op dat moment te weinig zuurstof. Langdurig zuurstoftekort kan leiden tot een hartinfarct. De oorzaak van angina pectoris is meestal een vernauwing van de kransslagaders op het hart door slagaderverkalking. Wanneer deze bloedvaten nauwer zijn, stroomt er minder bloed doorheen. Dit vergroot de kans op een zuurstoftekort.
Vernauwingen in de kransslagaders zijn niet direct merkbaar. Klachten ontstaan vaak pas wanneer een van de kransslagaders meer dan 50% vernauwd is. In de beginfase van angina pectoris treden de klachten vooral op als het hart zich harder moet inspannen dan normaal. Dit komt omdat het hart dan meer zuurstof nodig heeft, zoals bij lichamelijke inspanning of sport, heftige emoties, het verwerken van een zware maaltijd en de overgang van een warme naar een koude omgeving.
Signalen van angina pectoris zijn een beklemmende, drukkende of benauwende pijn midden in de borst, uitstralende pijn naar de onderkaak, hals, schouderbladen, armen, rug of maagstreek, zweten en misselijkheid. Een aanval van angina pectoris trekt meestal na enkele minuten rust weg. Maar de signalen kunnen ook minder duidelijk zijn, zoals abnormale moeheid, kortademigheid, duizeligheid en slecht slapen. Deze atypische signalen komen vaker voor bij vrouwen, ouderen en mensen met diabetes.
Er zijn meerdere vormen van angina pectoris. Er kan sprake zijn van stabiele of instabiele angina pectoris. Bij stabiele angina pectoris treden de klachten op na inspanning, plotselinge kou of heftige emoties. Ze verdwijnen vrij snel in rust en u heeft meestal geen dringende medische hulp nodig. Als de klachten ontstaan zonder directe aanleiding en de aanval niet vanzelf over gaat, spreken we van instabiele angina pectoris of dreigend hartinfarct.
De arts kijkt naar verschillende factoren bij een diagnose. Vaak kan hij al uit het verhaal van de patiënt afleiden of de klachten afkomstig zijn van het hart. Ook beoordeelt de arts het risico op hart- en vaatziekten. Hij onderzoekt bijvoorbeeld het cholesterolgehalte, bloeddruk en de hoogte van de bloedsuikerspiegel van de patiënt en vraagt of familieleden al op jonge leeftijd hart- en vaatziekten kregen. Aanvullend onderzoek om de diagnose te stellen kan bestaan uit een ECG, CT-scan en etc. Een CT-scan is een röntgenapparaat dat een serie foto's maakt. Telkens verschuift de opname een paar millimeter totdat het hele gebied in beeld is gebracht. Zo kan men de afwijkingen van bloedvaten of het hart goed in beeld te brengen.
De behandeling tegen angina pectoris bestaat uit eerst instantie uit een gezonde levensstijl, dus niet roken, voldoende bewegen en gezond eten. Ten tweede moet je medicijnen nemen. De meest gebruikte medicijnen zijn vaatverwijders: nitraten en RAS-remmers, bètablokkers en calciumblokkers en soms Ivabradine als deze niet voldoende werken en antistollingsmiddelen. Als een gezonde leefstijl en medicijnen niet voldoende helpen, dan kan behandeling nodig zijn dotter- en stentbehandeling of bypass- of omleidingsoperatie.
4.4 Hartfalen
Bij hartfalen is de pompfunctie van het hart verminderd. In het begin merk je hier niets van. Het hart compenseert dit zelf door harder te werken of extra spieren aan te maken. Op een gegeven moment werkt dit niet meer en ontstaan er klachten. Er zijn verschillende oorzaken voor hartfalen, zoals langdurige hoge bloeddruk of een hartinfarct. Ook een hartritmestoornis zoals boezemfibrilleren kan ertoe bijdragen dat iemand hartfalen krijgt.
Er zijn 2 vormen van hartfalen: systolisch en diastolisch hartfalen. Systole is de fase van de hartslag waarin het hart zich samentrekt. Bij systolische hartfalen trekt da hartspier niet krachtig genoeg samen. Het hart pompt per hartslag veel minder bloed rond dan normaal. Diastole is de fase waarin het hart zich ontspant en het bloed vanuit de aders de kamers instroomt. Bij diastolische hartfalen knijpt het hart nog wel goed samen, maar kan niet meer goed ontspannen. De hartspier is te stijf, en kan zich niet goed vullen met bloed. Hierdoor heeft de kamer minder bloed om rond te pompen.
Als het hart het bloed niet goed kan rondpompen, ondervindt het hele lichaam problemen. De organen krijgen minder zuurstof en voedingsstoffen, en dit geeft klachten. De meest voorkomende klachten bij hartfalen zijn vermoeidheid, kortademigheid (vooral bij inspanning), opgezette benen en enkels (het lichaam houdt vocht vast) en onrustig slapen en ’s nachts vaak plassen.
Op basis van de klachten, lichamelijk onderzoek en eventuele voorgeschiedenis zal de arts vermoeden dat het om hartfalen gaat. Nader onderzoek is nodig om de diagnose te bevestigen. Onderzoeken waarmee de patiënt te maken kan krijgen, zijn een ECG (hartfilmpje), laboratoriumonderzoek van het bloed (o.a. BNP), echo van het hart, …
Meestal nemen de klachten bij hartfalen in de loop van de tijd toe en is behandeling nodig. Mogelijke behandelingen zijn medicijnen, cardiale resynchronisatietherapie (CRT) of uiteindelijk een harttransplantatie. Hartfalen is wel niet te genezen, maar de patiënt kan er wel mee leren leven. Een patiënt krijgt altijd het advies om gezond te leven, soms is een apart dieet nodig met minder vocht en minder zout.
4.5 Hartinfarct
Een hartinfarct ontstaat als gevolg van vernauwingen in de kransslagaders, slagaderverkalking genoemd. Bij slagaderverkalking hopen vet en lichaamscellen zich op in de bloedvaten: er ontstaan vernauwingen in de kransslagaders (plaques), waardoor er geen bloedtoevoer meer is. Als de bloedtoevoer in de kransslagader helemaal wordt afgesloten, is er sprake van een hartinfarct. Een deel van de hartspier krijgt dan geen zuurstof meer en trekt niet meer samen. Dat gedeelte sterft geleidelijk af. Op deze plaats ontstaat een litteken.
Een hartinfarct is meestal het gevolg van slagaderverkalking, waarbij er vernauwingen in de kransslagaders ontstaan. Een aantal factoren verhoogt op het ontstaan van vernauwingen zoals roken, hoge bloeddruk, verhoogd cholesterolgehalte en diabetes ( suikerziekte). Niet iedereen die een hartinfarct krijgt, voldoet aan deze risicofactoren. Nog enkele factoren zijn leeftijd, geslacht, erfelijkheid, overgewicht en langdurige stress.
De meest voorkomende klacht bij een hartinfarct is een beklemmende of drukkende pijn midden op de borst die in rust kan uitstralen naar bovenarmen, hals, kaak, rug en maagstreek. Deze pijn kan ook in rust langer dan 5 min duurt en kan samengaan met zweten, misselijkheid of braken.
Als klachten wijzen op een hartinfarct, vindt er zo snel mogelijk nader onderzoek plaats. Eerst wordt gekeken of er een infarct te zien is op een hartfilmpje (ECG). Door bloedonderzoek wordt onderzocht of er afvalstoffen, hartenzymen, in het bloed aanwezig zijn. Deze hartenzymen wijzen op het afsterven van een stukje hartspier en dus op een hartinfarct.
4.6 Sporthart
Een sporthart is een vergroot hart, dit ontstaat door topsport en intensief trainen en is in principe een gezond hart. Je hart is een spier. Net als alle andere spieren in je lichaam kun je je hart trainen. Je hart reageert hierop door groter en sterker te worden. Met name je linkerhartkamer wordt groter en de wand van de linkerhartkamer wordt dikker. De linkerkamer is de kamer die het bloed naar je lichaam stuwt.
De oorzaak van een sporthart is dat als je aan duursport gaat doen, zul je gedurende je training voor langere tijd een grote inspanning van je hart vragen. Je spieren hebben namelijk veel zuurstof en glucose nodig en daarvoor is een grotere bloedtoevoer nodig. Als dit maar af en toe gebeurt, lost je lichaam dit op door je hart sneller te laten kloppen. Als je vaker zoveel inspanning vraagt, wordt je hart geleidelijk groter, om zo zijn capaciteit te vergroten. Net als iedere andere spier zal je hart reageren door dikker en sterker te worden.
4.7 Slagaderverkalking
Slagaderverkalking is een langzaam proces in de bloedvaatwand, dat ervoor zorgt dat de slagaders steeds nauwer worden.
Slagaderverkalking ontstaat door een ingewikkeld proces. Bij de geboorte zijn onze slagaders schoon. Binnenin zijn de vaatwanden bekleed met een spiegelgladde cellaag, het endotheel. De endotheelcellen liggen nog strak tegen elkaar en vormen een ondoordringbaar laagje. Naarmate je ouder wordt ontstaan er plaques in de vaatwand. Dit zijn ophopingen van witte bloedcellen en vetten (o.a. cholesterol) in de vaatwand. De plaques ontstaan door een ontstekingsreactie op beschadigingen van de vaatwand. Deeltjes uit het afweersysteem willen de schade herstellen (vooral bepaalde witte bloedcellen zijn hiervoor van belang). Ze kunnen de vaatwand binnendringen en transformeren in macrofagen, die het aanwezige cholesterol opeten en vervolgens opzwellen.
Roken is de grootste risicofactor. Door het roken komen schadelijke stoffen in het bloed en beschadigen de vaatwand. Ook wanneer de bloeddruk in de bloedvaten te hoog is kan dat beschadiging van de vaatwand geven. Hierdoor wordt het proces versnelt. Het komt ook vaker voor bij personen met diabetes. Ze kunnen glucose niet goed opnemen in de lichaamscellen. Glucose blijft dan teveel in de bloedbaan en de hoeveelheid wordt soms te hoog. Dit geeft op langere termijn een verhoogd risico op vaatwandschade. Nog een risicofactor is het cholesterolgehalte. Een te hoog cholesterol dit kan voor vaatwandschade en verhoogde vetafzetting zorgen. Maar ook erfelijkheid speelt een rol. Bij sommige is de endotheel laag gevoeliger voor beschadigingen dan bij andere.
Ernstige vernauwingen kunnen pijnlijke klachten leveren zoals vernauwing in de beenslagaders. De bloedtoevoer naar de benen vermindert dus de beenspieren krijgen minder zuurstof. In rust krijgen de benen nog genoeg zuurstof, maar bij beweging niet. Hierdoor verzuren de spieren en krijgt de persoon een stekende pijn en kramp. Een andere klacht is vernauwing in de kransslagaders van het hart. Bij een inspanning of hevige emoties krijgt het hart te weinig zuurstof. Een plaque wordt zelfden zo groot dat hij het bloedvat volledig afsluit. Maar hij kan wel scheuren. De stoffen die eruit komen maken contact met het bloedvat, en het bloed stolt. Een volledige afsluiting van een bloedvat in de hersenen leidt tot een TIA of herseninfarct. Een afsluiting van een kransslagader leidt tot een herseninfarct.
Men kan de verkalking natuurlijk voorkomen. Een gezond leven verminderd de kans op vernauwingen van de slagaders. Hiermee wordt voldoende beweging, gezond eten, weinig stress en niet roken bedoeld. Het kan ook tegengegaan worden met medicijnen, zoals bloeddruk- of cholesterolverlagers.
4.8 Spataders
Spataderen zijn verzwakte en verwijde aders in de benen. Ze ontstaan doordat de kleppen in de aders niet goed sluiten en er bloed terugstroomt. Ze kunnen pijnlijke benen of kuiten veroorzaken, met name na lang staan.
Normaal wordt het bloed vanuit de aders naar het hart teruggepompt, maar bij spataders loopt dit mis. Dat kan komen omdat de kleppen die ervoor zorgen dat het bloed tegen de zwaartekracht kan stromen (bv in de benen), slecht functioneren. Als deze kleppen niet goed functioneren stroomt het bloed terug en hoopt het zich op in de ader. Door de hogere druk rekt de ader dan uit. Spataderen kunnen ook ontstaan door veranderingen in de binnenwand van de aders. Dit zijn de zogenaamde primaire spataderen. Soms is het een andere aandoening die de spataderen veroorzaakt, zoals trombose (bloedprop in bloedvat). Dan worden het secundaire spataderen genoemd.
Mogelijke oorzaken van spataders zijn een zwangerschap (de baarmoeder op de aders in het bekken, waardoor de terugstroming van het bloed naar het hart wordt gehinderd.), hormonale factoren of een erfelijke aanleg (wanneer de ouders het hebben is er een grotere kans om het ook te krijgen). Ander risicofactoren zijn lang achter elkaar staan of zitten, overgewicht of ouderdom. Vrouwen hebben iets vaker last van spataderen dan mannen.
Het is niet te voorspellen of spataderen klachten gaan geven of dat eventuele klachten zullen verergeren. Maar de mogelijke klachten die er kunnen zijn worden opgedeeld in 2 groepen. De klachten bij beginnende spataders en de klachten bij oudere spataders.
bij beginnende slagaders zijn het zware, vermoeide en warme benen, jeuk, een gespannen gevoel, krampen, een trekkende of stekende pijn in de kuiten en trillingen in de benen.
bij oudere slagaderen zijn het vochtophoping (in het been), huiduitslag en verkleuring of verhariding van de huid.
De ernst van spataders staat niet per se in verhouding tot hoe ze eruitzien. Met andere woorden: kleine spataders veroorzaken soms meer pijn dan grote, vergevorderde spataders.
de klachten kunnen ook voorkomen en bestreden worden door niet te lang stil te staan, af en toe op de tenen te lopen, overgewicht te voorkomen, knellende schoenen en hakken te vermijden.
Om te onderzoeken of iemand spataders heeft zijn er verschillende onderzoeken.
Enkele van deze zijn:
- Doppleronderzoek: een onderzoek met ultrageluidsgolven
- Duplexonderzoek: een combinatie van echografie en het doppleronderzoek
- lichtreflexierheografie (LRR): onderzoek met behulp van infrarood licht
- flebografie: röntgenfoto's van de bloedvaten
- MRI-scan en MRA-scan
- CT-scan
De behandeling van spataderen bestaat meestal uit het verwijderen van de niet-werkende ader. Dit kan via verschillende technieken, afhankelijk van de soort ader. De behandeling kan ook bestaan uit het dragen van steunkousen (compressietherapie).
4.9 Hemofilie
Hemofilie is een bloedstollingsstoornis. Bloed bevat verschillende eiwitten die belangrijk zijn voor een goede bloedstolling. Ieder eiwit, ook wel stollingsfactor genoemd, heeft een eigen specifieke functie in de vorming van een stevige bloedklonter aan de vaatwand bij een vaatdefect. Bij iemand met hemofilie is alles veel ingewikkelder. Deze erfelijke aandoening veroorzaakt een storing in bloedstolling omdat er een bepaalde stollingsfactor ontbreekt. Bij een persoon die hemofilie heeft, kan een klein sneetje of een bloedneus al tot ernstige gevolgen leiden. Het kan bijvoorbeeld een aantal dagen duren voor een kleine wonde stopt met bloeden.
Hemofilie is dus een erfelijke aandoening en kan enkel van ouders op kinderen, generatie op generatie worden doorgegeven. Het zijn voornamelijk mannen die aan hemofilie lijden. Vrouwen kunnen ook enkel drager zijn. Dit komt omdat het gen die codeert voor stollingsfactor (VIII of IV) op het X-chromosoom zit. XY geeft een man en XX een vrouw. Mannen hebben maar één X-chromosoom, terwijl vrouwen er twee hebben. Als de man dit gemuteerde gen op zijn enige X-chromosoom heeft, lijdt hij aan hemofilie. Als de vrouw op één van haar twee X-chromosomen het gemuteerde gen heeft, zal ze enkel drager zijn. Zij kan dit gemuteerde gen dan doorgeven aan haar nakomelingen. Het komt zelden voor, maar een vrouw kan ook op elk van haar X-chromosomen het gemuteerde gen hebben. Het kan ook gebeuren dat tijdens de embryonale fase de gezonde X-chromosomen worden uitgeschakeld. Dan zal de vrouw hemofilie hebben.
Hemofilie kan gediagnosticeerd worden via:
-
De familiale geschiedenis. De arts zal in een eerste gesprek, naast de specifieke vragen over klinische symptomen en bloedingen bij uzelf, ook vragen stellen naar bloedingen bij ouders, grootouders en andere familieleden.
-
Laboratoriumtesten, waarbij de stolling wordt gecontroleerd en het factorgehalte in het bloed wordt bepaald.
-
Een bloedproef, waarmee het erfelijk defect dat verantwoordelijk is voor de hemofilie A/B wordt opgespoord.





