Het bloed
1. Bloedplasma
Het bloedplasma transporteert plasma-eiwitten, zuurstof, glucose, regelende stoffen (hormonen), antistoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen.
Het bloedplasma bestaat uit water (90 %) en opgeloste stof (10%). De opgeloste stof bevat plasma-eiwitten zoals albumine, dat heeft een wateraanzuigende werking. Op deze manier wordt de juiste druk verkregen (meer water betekent meer bloed, en meer bloed in dezelfde ruimte betekent een hogere druk) dus handhaven van colloïdale osmotische druk en de bloeddruk en het vervoeren van stoffen. Fibrinogeen zorgt voor bloedstolling (wanneer het plasma dit niet heeft wordt het bloedserum genoemd). En globuline, afweren stoffen (antistoffen) en transport stoffen.
2. Rode bloedcellen
Rode bloedcellen, ook wel erytrocyten genoemd (7.5 µm). Deze schijfvormige cellen die in het midden dunner zijn dan aan de rand, worden in het rode beenmerg uit stamcellen gevormd. Dit gebeurt o.i.v. het hormoon EPO uit de nieren. Ze hebben een levensduur van ca. 120 dagen. Dit komt doordat ze geen celkern, noch celorganellen hebben. Ze worden in het rode beenmerg, de milt en de lever afgebroken tot afzonderlijke onderdelen, die af en toe gebruikt worden om nieuwe rode cellen te maken. De rode bloedcel heeft zijn rode kleur door hemoglobine. Die kleurstof kan zuurstof (oxyhemoglobine) binden en het transporteren vanuit de longen naar de cellen. Het bindt ook koolstofdioxide die van de cellen naar de longen.
3. Witte bloedcellen
De witte bloedcellen (leukocyten) bevatten in tegenstelling tot de rode wel een kern en kunnen zich zelfstandig voortbewegen. Het aantal witte bloedcellen is daardoor ook veel minder dan het aantal rode. Ze zijn bolvormig en kleurloos. Ze worden onderverdeeld in 3 soorten, de granulocyten, lymfocyten en monocyten. Ze worden in het rode beenmerg uit de stamcellen gevormd. De lymfocyten ontwikkelen zich verder in lymfatisch weefsel o.a lymfeknoppen en de milt.
Sommige soorten granulocyten (11 – 12µm) eten bacteriën op, andere vernietigen ziekteverwekkers door fagocytose (vernietiging van stoffen die het lichaam zijn binnen gekomen door cellen die deze stoffen kunnen opnemen en onschadelijk maken).
Lymfocyten (10-12 µm) zijn een onderdeel van het immuunsysteem, ze weren ziekteverwekkers af door o.a antistoffen, gevormd door plasma-cellen. Ze vermenigvuldigen zich vooral wanneer micro-organismen het lichaam binnen dringen.
Monocyten zijn verantwoordelijk voor het vernietigen van ziekteverwekkers door fagocytose en ruimen de dode celresten op door macrofagen (vreetcellen), in de weefsels buiten de bloedvaten.
4. Bloedplaatjes
De bloedplaatjes (trombocyten) zijn geen cellen, maar stukjes die afgesnoerd zijn van grote cellen (megakaryocyten) ze bevatten geen kern. Ze worden net zoals de rode bloedcellen en de witte bloedcellen in het rode beenmerg gevormd. Ze staan mee in bij de bloedstolling.
5. Bloedstolling
Uit het beschadigde weefsel en bloedplaatjes komen stoffen vrij. De stoffen uit het bloedplasma, de bloedplaatjes en de beschadigde cellen zorgen met behulp van stollingsfactoren in het bloedplasma in een ingewikkelde kettingreactie voor de bloedstolling. De bloedplaatjes hechten zich aan de beschadigde wand van het bloedvat en vormen een bloedpropje. Het fibrinogeen wordt bij de reactie omgezet in het onoplosbare finbrinedraden. Uit de bloedplaatjes groeien fibrinedraden die de wond afsluit door een netwerk. De rode bloedcellen worden in het netwerk gevangen en sluiten de wond af.



